Verhaal: Onze scheepstante is goud waard

……………………..

“Mijn scheepie” noemt ze het, want aan het woord Dageraad zal ze nooit kunnen wennen. Voor een dame van boven de tachtig stapt ze uiterst kwiek en behendig over de reling, door het gangboord en via een scheepsluik naar binnen, want natuurlijk moet er eerst  ”een lekker bakkie geschonken worden”. Met oplettende, vinnige ogen bekijkt ze ieder detail en merkt op of dat wel of niet correspondeert met haar herinneringen.

Haar verhalen omvatten twee generaties scheepsbewoners uit de tijd van de zeilende binnenvaart en het varen met een opduwer. Een onmisbare bron van informatie voor ons die dit kostbare erfgoed hebben gerestaureerd en willen behouden.

Binnengekomen doet ze haar schoenen uit en haalt uit haar handtas een paar dikke zelfgebreide sloffen en trekt die aan.

“Als ik hier ben en er over praat, dan komt alles haarscherp weer naar boven” is de uitspraak die ze doet als ze de kleine woonruimte achteronder binnenstapt. Dit is dan ook de plek waar ze zich thuis voelt. Wijzelf en ook onze bezoekers zitten daar hooguit voor een uurtje borrelen en theedrinken. Nu, in 2006 kan niemand zich voorstellen hoe in deze kleine ruimte een gezin met vier kinderen heeft geleefd. Een minimaal vloeroppervlak (2×2 meter) met een stahoogte van 1.60m.! Daarin moest alles plaatsvinden: slapen, koken, eten, spelen, baren en sterven. Bedenk daarbij dat er geen elektriciteit, geen batterijen, gas of water en geen enkele sanitaire voorziening was. Bijvoorbeeld moest bij alles waarvoor warm water voor nodig was, de houtkachel opgestookt of de petroleumstellen aangestoken.

Er staat een piepkleine tafel, waarop met punaises een plastic zeil is vastgezet. Op zon- en feestdagen ging daar een geknoopt, wollen tafelkleed overheen. Aan weerszijden een eenvoudige donkergebeitste keukenstoel voor vader en moeder. Op de ingebouwde bank zaten de kinderen, ieder op een vaste plek. De weinige keren dat er familie op bezoek kwam, ging vader in het ruim of naar buiten. Zo nu en dan stak hij zijn hoofd naar binnen om te kijken of hij er alweer in kon.

Alle bezit en alle benodigdheden waren opgeborgen in de kasten en lades die, met de ronding van het schip mee, strak tegen de huid aangebouwd zijn. Elke centimeter is vernuftig benut. Iedere plank in elke kast is anders van vorm en afmeting, makkelijk uitneembaar en met Romeinse cijfers staan er nummers ingebeiteld.  Zo kan de oliekwast geregeld overal bij de huid van het schip komen.

Ondanks het vernuft en de schoonheid, het is en blijft klein en veel spullen kunnen er niet geweest zijn. Toch is er bijvoorbeeld naast de schipperskooi een kleine hangkast met haken waaraan het trouw- en rouwpak en een zondagse, zwarte japon hingen.

Tientallen vragen dienen zich aan. Maar aan tante Jannie hoef je niet te trekken, zoals gezegd gaan de herinneringen stromen zodra ze binnen zit.

Ze reikt haar hand naar een van de zwarte sierknoppen op de grote donkerbruine stuurboordkast en tot haar grote geluk kan ze die los in haar hand nemen. “Kijk, dat was nou altijd al zo, nooit heeft iemand er aan gedacht om die eens vast te zetten. En hier, naast die knop, op dit randje lag de kam van mijn moeder. En aan de bakboordkant, op zo’n zelfde randje, die van mijn vader”.

Feilloos en precies weet ze welke haakjes, knopjes en oneffenheden er te vinden zijn. Ze doet deurtjes open, strijkt met haar hand over de planken en vertelt dat dit het bontegoedkastje was met de handdoeken, theedoeken en slopen, met op het onderste smalle plankje de rode zakdoeken van vader. In het kastje middenachter stonden de kopjes en bovenop dat servieskastje de tabakspot, keurig op een kleedje in het midden, met ernaast twee porseleinen Chinese vazen. Er was een naaikistje met alles erin voor verstel- en stopwerk. En moeder had een boterpot en een vetpot en een grote witstenen schaal waar speklappen laag op laag, bestrooid met zout en met een theedoek eroverheen bewaard werden.

“Alles glom hierbinnen. Ieder koperen knopje en ook de koperen plaat onder het fornuis werd wekelijks glimmend gepoetst”.

Dan gaat ze spontaan, languit in de schipperskooi liggen. Van vreugde over zoveel herinneringen en als het ware terug in de tijd, trappelt ze met haar benen. Hier is ze ooit zelf geboren en heeft ze tot haar vijfde jaar bij haar vader en moeder geslapen. Daarna, toen zus Sientje een dienstje kreeg en van boord ging, sliep ze met zus Corrie in de smalle bakboordkooi.

Wat het helemaal bijzonder maakt is dat ook haar eigen eerste bevalling op de Nieuwe Zorg plaatsvond. Het schip lag in Zwolle, het manvolk was van boord. In de woonruimte waren de tafel en de stoelen weggehaald. Er stond warm water op het fornuis en ook in het ruim op vier grote petroleumstellen. Het bakboorddeurtje van de kooi en ook de kinderplank waren eruit gelicht zodat zij dwars in de kooi kon liggen. De vroedvrouw stond in de deuropening bij haar voeten en moeder en zus ondersteunden haar hoofd en schouders via het ijzeren luikje naar het ruim. Zo is Harm in de schipperskooi, aan boord van zijn grootouders schip geboren.

Het fornuis dat zovele jaren trouwe dienst heeft gedaan is er niet meer. De nis is nog intact; rondom witte scheepstegels met facetrand, die met koperen schroeven op hun plaats blijven. De koperen onderplaat is dofzwart. Toch ziet ze het nog helemaal voor zich en tekent het –al pratende- op een stuk papier uit. Een complete tekening wordt het, met de asla, de zuurstoftoevoerklep en het stookgat aan de voorkant; de ringen bovenop en de twee ovendeurtjes. Alles eenvoudig opgesierd met een paar geëmailleerde bloemetjes.

Op het fornuis stond steevast de koffiepot en een juspannetje. Achter de ovendeurtjes twee strijkijzers. Als ’s avonds het vuur uitging, dan stopte vader aanmaakhoutjes in de ovenruimte, zodat die voor de volgende dag makkelijk vlam konden vatten.

De turfbak –ook met van die mooie bloemetjes- stond onder tafel. Als het een strenge winter was, dan werd een hoeveelheid turf onder de vloer weggestouwd.

En die koperen plaat waar het fornuis op stond glom als een spiegel.

“’s Avonds zaten we met de hele familie bij mekaar. Moeder breide sokken, vader rookte zijn pijp en als er geld voor was, dan las hij zijn krant. Speelgoed hadden we niet veel, maar we verveelden ons nooit. We tekenden en kleurden eens wat en een favoriet spelletje was nummertjes trekken. In een handschoen deden we genummerde briefjes waarmee je allerlei kleine dingetjes kon winnen. Aan het eind van het spel gaven we elkaar alles weer terug”.